Lungarno Anna Maria Luisa De’ Medici, 8
Loop tot aan de Arno, sla rechtsaf en vervolg je weg op Lungarno Anna Maria Luisa de’ Medici (langs de Arno).
Dit is de negende stop: Corridoio Vasariano.
Op Lungarno Anna Maria Luisa de’ Medici, langs de oever van de Arno en even voorbij de arcaden die naar het Uffizi-museum leiden, zie je plots een gang uit de muur rechts boven je verschijnen – alsof het bouwwerk eraan is vastgeplakt. Deze gang, de Corridoio Vasariano, loopt langs de Arno, draait aan de Ponte Vecchio linksaf en gaat over de Arno verder tot Palazzo Pitti.
De één kilometer lange corridor werd gebouwd door de 16de-eeuwse kunstenaar-architect Giorgio Vasari op verzoek van Cosimo I, sinds 1537 hertog van Toscane. Cosimo’s doel? Zijn toenmalige woonplaats, het Palazzo Pitti, verbinden met zijn kantoor, het Palazzo degli Uffizi. Inderdaad, het gebouw dat nu een van de belangrijkste kunstcollecties ter wereld herbergt, was aanvankelijk een kantoorgebouw (uffizi betekent kantoren).
Door deze corridor te bouwen scheidden de hertog en zijn verwanten zich verder af van de bevolking, want nu konden ze hun kantoor bereiken zonder zich nog op straat te begeven. Dat staat in schril contrast met de situatie in de eerste helft van de 15de eeuw, toen rijk en arm naast elkaar woonden, elkaar spontaan op straat ontmoetten en hechte banden met elkaar onderhielden.
Loop even onder de arcaden die de Corridoio Vasariano ondersteunen, het ideale moment om je gedachten te laten gaan naar de architect ervan, Giorgio Vasari. Deze oud-leerling van Michelangelo was zelf een verdienstelijk, succesvol en vermogend kunstenaar-architect, maar hij is vooral bekend geworden voor zijn boek: Vite de’ più eccellenti architetti, pittori, et scultori italiani, da Cimabue insino a’ tempi nostri (Levens van de meest excellente Italiaanse architecten, schilders en beeldhouwers, van Cimabue tot onze tijd).
Dit werk, beschouwd als het allereerste kunstgeschiedenisboek, heeft als geen ander het idee van Florence als bakermat van de renaissance verspreid. Het bevat biografieën van ongeveer 250 kunstenaars en is doorspekt met verhandelingen over de technische aspecten en over de evolutie van de kunst in de 14de en de 15de eeuw.
Vasari deelde die evolutie op in drie fasen: in fase één (tweede helft 13de tot begin 15de eeuw) leefde de kunst op dankzij de innovaties van Giotto en Cimabue. Fase twee (15de eeuw) bracht kunstenaars als Brunelleschi, Masaccio, Ghiberti en Donatello voort en zorgde voor een verdere verfijning en voor nieuwe technieken zoals het lijnperspectief. Fase drie (einde 15de eeuw en 16de eeuw) bracht de perfectie op het vlak van schilderkunst dankzij figuren als Leonardo da Vinci, Rafaël en, het summum in Vasari’s ogen, zijn vroegere leermeester Michelangelo.
Een van de opvallendste kenmerken van Vasari’s boek is dat een onevenredig groot aantal kunstenaars Florentijnen zijn, en zeker de volgens hem belangrijkste die Italië had voortgebracht. Mogelijk heeft Vasari dat niet moedwillig gedaan, maar zijn afkomst en Florentijnse blik hebben er wel voor gezorgd dat wij vandaag, bij gebrek aan een evenwaardig werk, zijn oordeel volgen en vooral aandacht besteden aan de Florentijnse kunstenaars en minder aan die uit andere steden. Een sterk staaltje propaganda dus, maar in een superieure en in een zowel voor het grote publiek als voor de kunstkenners aantrekkelijke vorm.
Vasari was trouwens niet de enige straffe Florentijnse historicus. Florence liep vol met chroniqueurs van wie de belangrijkste Leonardo Bruni, Machiavelli en Guicciardini waren. Het feit dat zij Florence als onderwerp van hun geschiedeniswerken namen, heeft er mede voor gezorgd dat we vandaag nog altijd met zo’n grote belangstelling deze stad en haar exploten bestuderen.