Via Porta Rossa, 13 (Piazza dei Davanzati)
Loop langs de Arno, op Lungarno degli Archibusi, tot aan Ponte Vecchio en draai rechts Via Por Santa Maria in. Deze straat gaat schuin links over in Via Calimala. Bij de kruising met Via Porta Rossa, aan de Mercato del Porcelino, sla je links af. Wandel de straat door tot aan Palazzo Davanzati aan de linkerkant (aan Piazza dei Davanzati).
Dit is de tiende stop: Palazzo Davanzati.
We zijn op weg naar Palazzo Medici-Riccardi, het woonhuis dat de Medici in 1444 lieten bouwen. Maar laten we eerst een korte omweg maken langs Palazzo Davanzati, zodat je een idee krijgt over wat voor gebouw ze daarvoor bewoonden.
Dit uit de jaren 1330 daterende palazzo heeft nog steeds een robuuste, primitieve en middeleeuwse uitstraling, maar wie het huis betreedt zal meteen merken dat de Florentijnse interieurontwerpers meer aandacht hadden voor wooncomfort en esthetiek dan de burchtenbouwers uit die tijd.
Het Palazzo Davanzati fungeerde als hoofdkwartier van een familieclan en huisvestte verschillende gezinnen. Centraal in het gebouw bevond zich de binnenplaats. Die trekt buitenlicht naar binnen en brengt via een trap aan de buitenkant van de binnenplaats de bewoners naar de vertrekken op de eerste, tweede en derde verdieping.
Het Palazzo Davanzati beschikt niet over een daktuin zoals verschillende 15de-eeuwse patriciërswoningen, maar wel over een loggia op de bovenste verdieping, toegevoegd in de 15de eeuw. Zo konden de bewoners af en toe ontsnappen aan de hitte in de zomer.
Elk vertrek was voorzien van een haardvuur en de muren waren versierd met bonte en liefelijke taferelen vol fauna en flora. Let op de stevige houten luiken. Die dienen niet als decoratie, maar om de glasloze raamopeningen af te schermen tegen de buitenwereld. Tot de 15de eeuw was glas immers nog zeldzaam en voorbehouden aan de superrijken.
Op de benedenverdieping zie je drie stevige deuren. Die leiden naar de werkplaats waar de familieleden en hun personeel wol bewerkten, meubels maakten of stoffen verkochten. Achteraan op de benedenverdieping bevonden zich de vertrekken van de bedienden, leerjongens en ambachtslui.
Op het eerste gezicht ziet zo’n werkplaats er nogal benauwd uit, net een donkere kelder waar je de hele dag zit opgesloten. Zo ging het er in die tijd echter niet aan toe. De houten deuren vormden geen afsluiting, maar de schakel met de buitenwereld. Elke ochtend gooiden de werkmensen de deuren open en installeerden ze hun werkbanken op straat. Op die manier konden ze de hele dag in openlucht werken en in contact blijven met hun medeburgers.