Artikel verschenen in Kleio-magazine onder de titel: Overtuigd republikeins. Florence in de (late) middeleeuwen

Florence is vooral bekend voor haar culturele exploten en haar wereldvermaarde kunstenaars en schrijvers zoals Da Vinci, Michelangelo, Dante, Botticelli, Boccaccio en Brunelleschi. Maar het Florence van de late middeleeuwen heeft ook een grote invloed gehad op het politieke denken in Europa. Onder meer door haar humanistisch gedachtegoed en Machiavelli’s geschriften, maar evengoed door haar experimenten in zelfbestuur. Vierhonderd jaar lang, tussen 1130 en 1530, was Florence een op democratische leest geschoeide republiek, een van de langstlopende in onze westerse geschiedenis.
Burgers, verenigt u!
Einde elfde, begin twaalfde eeuw was er iets merkwaardigs aan de hand in Zuid-Europa. Burgers van verschillende Noord- en Centraal-Italiaanse steden, sommige niet omvangrijker dan tienduizend inwoners, rukten zich los van het traditionele bisschoppelijke en keizerlijke gezag en besloten hun zaakjes voortaan zelf te regelen. Pisa, toen de machtigste stad in Toscane, richtte in 1085 een comune (gemeenschappelijk bestuur van burgers) op, gevolgd door Arezzo in 1098, Pistoia in 1105, Lucca in 1115 en Florence in de jaren dertig van de twaalfde eeuw. In deze politieke omwenteling liepen de Florentijnen dus niet voorop, maar in tegenstelling tot vele andere Italiaanse stadstaten slaagden ze er, behalve enkele korte onderbrekingen, vier eeuwen lang hun republikeins regime te behouden.
Waar kwam die plotse drang naar zelfbestuur vandaan? Net als in de rest van Europa steeg in Italië sinds het mythische jaar duizend de voedselproductie door enkele agrarische vernieuwingen, nam de bevolking toe en groeide de economie door een verdere specialisatie en intensifiëring van de handel. Een van de gevolgen was dat de steden, de centra van de opbloeiende handel, alsmaar groter werden en hun inwoners rijker en zelfverzekerder.
Dat deze burgerlijke emancipatiegolf zich in Italië en niet in pakweg Frankrijk afspeelde, komt doordat de stedelijke cultuur in Italië altijd al sterker was dan aan de overzijde van de Alpen, en omdat vooral de Italianen profiteerden van de toegenomen handel door hun strategische ligging als verbinding tussen het Oosten en de rest van Europa. Daar kwam bij dat de persoon die in naam van de Roomse keizer heerste over o.a. Toscane, markgravin Mathilde van Canossa (1046 -1115), tegen haar eigen leenheer inging. In de investituurstrijd steunde ze niet de keizer maar de paus aan wie ze, na haar dood in 1115, al haar eigendommen naliet. Gesterkt door Mathildes positie in deze strijd en de verzwakte positie van de Roomse keizer, die in de Duitse gebieden andere katten te geselen had, grepen vele Italiaanse steden hun kans op autonomie.
De nieuw opgerichte comuni (meervoud van comune) begonnen niet met een wit blad om hun republiek vorm te geven. Zich inspirerend op de Romeinse Republiek, installeerden ze een systeem met consuls die jaarlijks verkozen werden door een parlamentum. Het mandaat van consul was in het begin voorbehouden aan de boni homines, aristocraten die al in de stad woonden maar nog leefden van het land en voor de oprichting van de comune de heersende autoriteiten hielpen de stad te besturen.

Verovering van de contado
Aanvankelijk beperkten de bevoegdheden van de Florentijnse comune zich tot die domeinen waar de traditionele keizerlijke autoriteiten te kort in schoten, zoals geschillen tussen burgers beslechten en de stad verdedigen tegen aanvallen van buitenaf. Die bevoegdheden werden in de loop van de twaalfde eeuw echter stelselmatig uitgebreid. De comune begon belastingen te innen en bouwde een militaire macht uit waarmee de Florentijnen het platteland en de handelsroutes rondom hun stad wilden veroveren. Dat was cruciaal voor de comune om te overleven, want anders bleef de stad voor haar voedselbevoorrading afhankelijk van de adellijke landeigenaren. Die bezaten immers de toegangswegen naar de stad en konden die naar eigen goeddunken blokkeren. Een weinig aantrekkelijk vooruitzicht, dachten de vooruitziende Florentijnen, en dus brachten ze met hun leger de handelsroutes onder hun controle en vernietigden daarbij ook de feodale kastelen van de adel. Bijkomend voordeel: dankzij de verovering van het platteland konden ze meer manschappen rekruteren voor hun leger. Dat was allerminst een overbodige luxe in een tijd waarin elke stad van enige betekenis – in Toscane waren dat Florence, Arezzo, Pistoia, Siena, Pisa en Lucca – ambities koesterde om haar territorium uit te breiden en haar buursteden in te palmen. Florence weerstond die aanvallen en slaagde er tegen 1200 zelf in haar contado (platteland) volledig in te lijven en steden als Fiesole (ten noorden) en Prato (ten westen) onder haar heerschappij te brengen.

De gilden grijpen de macht
De dertiende eeuw was, net als de twaalfde, een periode van demografische en economische groei. De textielindustrie werd sterker en in de steden openden tal van winkels en ateliers hun deuren. Nieuwe ambachten en beroepsgroepen zagen het licht en meer mensen verwierven rijkdom, niet alleen door land te bewerken, maar evenzeer door handel en industrie. Die groter wordende groep handelaars, ambachtslui en ondernemers had politiek echter niet veel in de pap te brokken, want het bestuur was nog altijd voorbehouden aan aristocratische landeigenaars. Deze toestand was echter niet vol te houden en in 1250 was het zover: het popolo, de groep van handelaars, leden van de textielindustrie en andere gilden, nam voor het eerst de macht in het bestuur over van de aristocraten en greep die definitief in 1282. In dat jaar werd een democratisch regime gevestigd met nieuwe regels: enkel wie lid was van een gilde kreeg een stem in het parlamento en kon een bestuursmandaat opnemen. In het begin was dit voorrecht beperkt tot de leden van de drie grootste gilden, maar amper tien jaar later, in 1293, gold dit voor alle leden van 21 gilden. De adel werd elke toegang tot het bestuur ontzegd, net als de vrouwen en de armen.
De hoogste bestuurlijke machthebber in dat regime werd de gonfaloniere di giustizia (vaandeldrager van het recht). In zijn beleidswerk werd hij bijgestaan door acht priori (soort ministers). Vooral opmerkelijk aan hun systeem was de bestuurstermijn: twee maanden. Na amper zestig dagen moesten de gonfaloniere en zijn acht priori plaats ruimen voor een nieuwe regering. Ook opmerkelijk: de priori werden niet verkozen door het volk, maar uitgeloot uit een pool van vooraf geselecteerde en geschikt bevonden burgers. Met die structurele ingrepen hadden de Florentijnen één duidelijk doel voor ogen: vermijden dat één partij of één persoon de macht zou grijpen of het systeem manipuleren. Florence was trouwens niet de enige stadstaat met een dergelijk snel wisselend systeem (Siena kende een gelijkaardig regime), maar het was wel de enige stad die de macht bij de gilden legde.
Interne spanningen leiden tot burgeroorlog

Door de geslaagde transformatie van keizerlijk leengoed naar trotse en welvarende republiek ben je misschien geneigd te denken dat alles koek en ei was in Florence en dat de inwoners er in een benijdenswaardige harmonie samenleefden. Niets is minder waar. Florence werd continu bedreigd door aanvallen van de Roomse keizer, van de buurstaten en van buitenlandse mogendheden, maar het grootste gevaar kwam van binnenuit. Interne spanningen en bloedige conflicten tussen facties (groepen families) waren in die vierhonderd jaar republiek eerder de regel dan de uitzondering. In 1216, naar aanleiding van de moord op een bruidegom tijdens een huwelijksceremonie, escaleerde dit tot een regelrechte burgeroorlog.
Officieel ging het om een ideologisch conflict tussen de Welfen – supporters van de paus – en de Ghibellijnen – aanhangers van de Roomse keizer. Maar in essentie was het een op bloedwraak gerichte machtsstrijd tussen rivaliserende families met adellijke wortels. Het conflict mondde uit in afrekeningen, brandhaarden en massamoorden, en duurde tientallen jaren tot aan het einde van de dertiende eeuw. Na een korte pauze stak in 1296 een nieuwe burgeroorlog de kop op, nu tussen de zwarten – de neo-Welfen of supporters van de paus ‒ en de witten ‒ de neo-Ghibellijnen of supporters van de Roomse keizer. Het bekendste slachtoffer was de schrijver Dante Alighieri, die voor het leven verbannen werd uit Florence.
De eigenlijke oorzaak van deze familietwisten lag in de massale immigratie van de boeren en vooral van de landadel naar de uit haar voegen barstende stad. Dat veroorzaakte heel wat problemen, want naast hun rijkdom smokkelden de adellijke families ook hun feodale waarden en gewoonten binnen. Ze bouwden woningen die verdacht goed leken op versterkte kastelen en hadden de gewoonte om elk conflict met het zwaard te beslechten, dit tot afgrijzen van de rijke handelaars omdat al dat adellijk riddergedoe en bijhorend geweld hun winstgevende handelspraktijken belemmerde. Het duurde meer dan een eeuw en kostte duizenden levens, maar uiteindelijk slaagden de adellijke immigranten erin hun feodale gewoonten te temperen en zich de meer diplomatisch getinte levensstijl van de stad eigen te maken
En toen kwam de pest
Ongeveer twintig jaar na het einde van de burgeroorlog, aan het einde van de jaren dertig van de veertiende eeuw, zag de situatie er glorieus uit voor de van zelfvertrouwen blakende Florentijnen. De interne twisten waren in de kiem gesmoord, de stad was gegroeid tot bijna 100.000 inwoners en door recente veroveringen van Pistoia, Cortona en Arezzo behoorde Florence tot een van de vijf grote mogendheden in Italië. Bovendien draaide de Florentijnse economie als nooit tevoren en zette de stad cultureel de toon met schrijvers als Dante en Boccaccio, en kunstenaars als Giotto en Cimabue. Maar plots, alsof het allemaal te mooi was om waar te zijn, barstte de door Dante beschreven hel los: kort na elkaar crashten enkele grote Florentijnse banken, het economische bestel stortte in elkaar en na een eerste dodelijke epidemie brak in 1348 de pest uit. Beide epidemieën, die van 1340 en van 1348, kostten samen aan ongeveer 40.000 Florentijnen het leven.
Wat profeten al vele eeuwen verkondigden leek nu bewaarheid te worden: de wereld liep op haar einde. Maar dat was buiten de veerkracht van Florences republiek gerekend. De stad overleefde de opeenvolging van catastrofes en worstelde zich, in tegenstelling tot haar buurstad Siena, succesvol door tientallen jaren van malaise. Eenmaal de nachtmerrie gemilderd, bleek het sociale weefsel echter fundamenteel veranderd. Verschillende rijke en vooraanstaande families waren in enkele jaren tijd van de kaart geveegd en met hen ook hun geld, kennis, ervaring en netwerk. Uiteraard betekende dat een zware tegenslag voor de economie, maar het bood ook kansen aan ambitieuze nieuwkomers om de vrijgekomen plaatsen aan de top in te nemen.
Ciompi-revolutie

Nog maar gedeeltelijk hersteld van de opeenvolgende pestepidemieën (1348, 1363 en 1374), werd het de Florentijnse Republiek in de jaren zeventig van de veertiende eeuw weer heet onder de voeten. De textielindustrie, de basis van de Florentijnse economie, zat in een depressie en er heerste hongersnood door mislukte oogsten. De lagere sociale klassen, de arbeiders en kleine ambachtslui, kwamen in opstand en slaagden er tot veler verbazing in om in 1378 gedurende zes weken de macht te nemen. Chaos alom – het ideale moment voor een despoot om, net als in vele andere Italiaanse steden, het regime omver te werpen. Maar het omgekeerde gebeurde en de Florentijnse republiek kwam gesterkt uit deze periode. Dat had deels te maken met de reactie van de machtige families op deze crisis, maar evenzeer met de hertog van Milaan, Gian Galeazzo Visconti (1351 – 1402) en zijn boude plannen om Toscane in te lijven. De komst van deze externe vijand spoorde de Florentijnen aan om hun interne twisten tijdelijk opzij te zetten en samen te strijden voor hun geliefde republiek. Met succes want de Florentijnen kwamen heelhuids uit de strijd. Niet omdat ze met veel bravoure de Milanezen verslagen hadden, maar omdat Gian Galeazzo in 1402 stierf aan de gevolgen van de pest. Deze onverwachte overwinning – of afwezigheid van een nederlaag – heeft de patriottistische en republikeinse gevoelens een opkikker bezorgd. De getuigenissen uit dagboeken en kronieken uit die tijd tonen aan dat de Florentijnen, ondanks de sociale spanningen en bloedige interne geschillen, overtuigd waren van de voordelen van hun republikeinse regime en dat ze bereid waren het met man en macht te verdedigen.
Cosimo de’ Medici neemt de macht
De eerste decennia van de veertiende eeuw verschoof de macht van de gilden naar de rijke families die zich hadden verenigd uit vrees voor een nieuwe sociale revolutie. Onder die families kwamen al gauw twee partijen tegenover elkaar te staan: een groep onder leiding van de Albizzi en de Strozzi, supporters van de Welfen (paus) en vertegenwoordigers van het oude, aristocratische geld; en een groep families die zich schaarde achter de Medici, vertegenwoordigers van het nieuw geld. De Albizzi sloegen eerst toe door in 1433 de Medici te verbannen, maar een regering met een meerderheid van Medici-supporters annuleerde een jaar later deze verbanning en riep Cosimo de’ Medici terug. Die trad genadeloos op en liet al zijn tegenstanders, meer dan zeventig notabelen, verbannen. Op die manier vestigden de Medici hun heerschappij over Florence en zorgden voor een relatief stabiel bewind, zeker nadat ze in 1454 het verdrag van Lodi sloten met Milaan en Napels. Maar, en dat was het geniale inzicht van de uiterst behendige bestuurder die Cosimo de’ Medici was, hij vormde de republiek niet om tot een prinsdom maar hield de republiek in stand, en zorgde er via manipulatie van het systeem en een breed netwerk van getrouwen voor dat hij steeds de meerderheid behield in de talrijke bestuursorganen.

Aristocratisering
Na zijn dood in 1464 werd Cosimo opgevolgd door zijn zoon Piero en vervolgens door Lorenzo de Medici, bijgenaamd Il Magnifico. Ondanks de relatieve stabiliteit onder het Medici-bewind werden Cosimo, Piero en Lorenzo regelmatig geconfronteerd met samenzweringen, moordaanslagen en opstanden. Maar het vreemde is dat de Medici daar telkens sterker uitkwamen. Na de samenzwering van de Pazzi in 1478 trok Lorenzo de’ Medici de macht zelfs volledig naar zich toe en kregen de Florentijnen eindelijk de dictator waar ze zo lang tegen gevochten hadden. Op cultureel vlak bloeide de stad als nooit tevoren met kunstenaars als Da Vinci, Michelangelo en Botticelli, maar de dynamiek die de stad had grootgebracht begon na 1478 af te kalven, onder meer door Lorenzo de’ Medici’s tirannieke gedrag en zijn aristocratische levensstijl die opgang maakte onder de elite.
Lorenzo de’ Medici’s dood in 1492 was een harde klap voor de stad. De conflicten laaiden weer op en amper twee jaar later, in 1494, moesten de Medici Florence ontvluchten. Nadien volgden de constitutionele veranderingen elkaar in sneltempo op. Zo kwam in 1494 de fanatieke prediker Savonarola aan de macht, die in 1498 echter op de door de paus Alexander VI bevolen brandstapel terecht kwam, waarna de Florentijnen opnieuw een republiek installeerden met een brede volksvertegenwoordiging zoals in vroegere tijden. Amper vier jaar later, in 1502, wijzigden ze die door een gonfaloniere aan te stellen die niet twee maanden maar, zoals in Venetië, levenslang aan de macht kon blijven. Die man, Piero Soderini, regeerde tien jaar over Florence, tot in 1512 de Medici opnieuw een schijnrepubliek installeerden zoals in de gouden tijden van Cosimo en Lorenzo. In 1527 keerden de kansen en werden de Medici opnieuw de stad uitgejaagd, maar lang duurde deze situatie niet. In 1530 omsingelden de Medici met behulp van de keizerlijke troepen hun weerbarstige stadgenoten en dwongen hen tot overgave. Opnieuw namen ze hun toevlucht tot de schijnrepubliek, maar de republikeinse gevoelens waar de Florentijnen zo prat op gingen waren uitgedoofd. In 1532, vierhonderd jaar na de oprichting van hun comune, transformeerde de stad tot een hertogdom met aan het hoofd een telg van de Medici-clan die tot 1737 over Toscane zou heersen.